Rehabilitatie van Elisabeth Vreede en Ita Wegman
02 februari, 2018
In het perspectief van de Kerstbijeenkomst 1923
Tekst: Aart Klein
We kunnen ernaar uitzien dat de Generalversammlung (jaarvergadering, red.) van onze Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft (Algemene Antroposofische Vereniging, red.) in Dornach – de algemene vergadering van de AAG – in maart 2018 afmaakt wat in haar vergadering in april 2017 begonnen is, namelijk een besluit te nemen tot formele rehabilitatie van Ita Wegman en Elisabeth Vreede. Het is goed dat daarmee het besluit van 1935, waarmee beiden uit het bestuur van de AAG werden gezet, als misstap wordt erkend en opgeheven. Waarom is dat goed?
In onze verhouding tot beide betrokken vrouwen is zo’n erkenning een noodzaak, waarover ik schreef in Motief 211 van april 2017 (blz. 4-5). Voor hen beiden is de geschiedenis niet terug te draaien. Maar ieder die zich in hun biografie verdiept en zich met hen verbindt, ervaart nog steeds het schrijnend onrecht dat hun is aangedaan en de schaamte dat daarvan nimmer formeel afstand is genomen. Dat te erkennen en de waardering voor beiden nu in de algemene vergadering samen uit te spreken zal helpen dat boek te sluiten.
Slachtoffers en daders
Dat is echter niet het hele verhaal. Belangrijker is het besef dat met hun afzetting in 1935 een ernstige inbreuk plaatsvond in Rudolf Steiners impuls van de Weihnachtstagung 1923 (Kerstbijeenkomst van 1923, red.) – Rudolf Steiners kerstimpuls. Dat in te zien, en dat in het kader van deze rehabilitatie recht te zetten, dat is kennelijk veel moeilijker. Met eerherstel voor Vreede en Wegman doen wij in zekere zin recht aan de ‘slachtoffers’. Maar daarmee gepaard gaat de vraag naar onze opstelling als ‘daders’, een vraag aan onszelf als leden van de vereniging die dit onrecht beging. Wat hebben we als ledenvergadering destijds eigenlijk gedaan? Omgaan met die vraag vergt zelf-inzicht en zelf-overwinning van de vereniging, van zijn gremia en van zijn leden.
Voor het doorgronden daarvan moeten we teruggaan naar de oprichting van de nieuwe vereniging door Rudolf Steiner tijdens de kerstbijeenkomst in 1923 en de installatie door hem van het toenmalige oprichtingsbestuur. Die vraag raakt aan de kern van het voortbestaan van Rudolf Steiners kerstimpuls.
In zijn openingsvoordracht voor de oprichtingsvergaderingen van de nieuwe Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft, op 24 december 1923, schetst Rudolf Steiner de voorgeschiedenis en de overwegingen tot deze ingrijpende stap, waaraan hij het besluit verbindt het voorzitterschap van de nieuwe vereniging op zich te nemen. Hij vervolgt dan met het toelichten van de voorgenomen statuten, waarna hij de bestuursleden voorstelt waarmee hij de in die statuten vervatte opgave wil vervullen: Albert Steffen, Marie Steiner, Ita Wegman, Elisabeth Vreede en Guenter Wachsmuth. Betekenisvol zijn Rudolf Steiners woorden: ‘Nu moet ik u nog, beste vrienden, voor het geval (...) u het eens bent met de veronderstelling dat ik zelf het voorzitterschap van de Antroposofische Vereniging op mij neem, het bestuur voorstellen (vorschlagen), en wel een bestuur waarmee ik in feite de taken zal kunnen vervullen, die ik hier althans in hoofdlijnen heb aangeduid.’ Het voorstellen van elk der bestuursleden wordt met applaus ontvangen, van een verkiezing is geen sprake. Het aankondigen van zijn eigen voorzitterschap en het voorstellen van de bestuursleden is door Rudolf Steiner bedoeld als het vragen van erkenning voor een besluit dat door hem zelf genomen is.
Hoe Rudolf Steiner dit opvat komt terug in de beraadslagingen op 27 december 1923, als hij op vragen antwoordt: ‘Het gaat er om dat het bestuur is gevormd (gebildet). Het is gevormd op de meest vrije wijze die men zich kan indenken. Ik zei dat ik de leiding over de vereniging op mij zou nemen, maar (...) slechts dan, als mij door de vereniging dit bestuur wordt toegestaan (zugebilligt). De vereniging heeft dit bestuur toegestaan, dus is het nu gevormd.’ [1] Dat Rudolf Steiner hier spreekt over ‘de meest vrije wijze’ duidt op zijn besluit, dat door hem is genomen binnen het geestesleven. Dat voor hem de vorming van het bestuur een initiatief is binnen het geestesleven blijkt ook uit zijn ontwerp voor de Weihnachtstagungsstatuten (Prinzipien), dat geen bepaling over bestuursverkiezing bevat.
Het is fascinerend dit alles na te lezen in zijn context en te beseffen hoe de vorming van dit oprichtingsbestuur integraal onderdeel uitmaakte van Rudolf Steiners kerstimpuls.
De betekenis van dit alles wordt door Rudolf Steiner nog eens helder uitgesproken ter inleiding van een karmavoordracht in Torquai op 12 augustus 1924. Hij gaat in op het geestelijke risico dat hij nam met zijn besluit tot het voorzitterschap en spreekt zijn vreugde uit dat de geestelijke wereld zijn besluit heeft aanvaard en begunstigd. Daarop aansluitend spreekt hij over het bestuur dat met Kerstmis in Dornach is geinstalleerd: ‘... geen bestuur (...) in uiterlijke exoterische zin, maar (...) een bestuur dat beschouwd moet worden als een esoterisch bestuur dat voor zijn daden alleen aan de geestelijke machten verantwoording schuldig is, een bestuur dat niet gekozen maar gevormd is. (...) dit bestuur zou ik een initiatiefbestuur willen noemen ...’ [2]
Taak als initiatiefbestuur
Alles wat zich heeft afgespeeld in en rondom dit door Rudolf Steiner gevormde bestuur, tussen 1923 en 1935, moet hier uiterst summier blijven. [3] De tijd tot zijn dood, 30 maart 1925, was voor de nieuwe bestuursleden vreugdevol vanwege de rijkdom van Rudolf Steiners initiatiefkracht waarin zij meegingen. Het was ook een beproeving omdat ieders drukke bezetting het toegroeien naar een hecht bestuurscollege in de weg stond en ten slotte door de ziekte en het sterven van Rudolf Steiner, waar ieder bestuurslid op zijn manier intens in meeleefde. De jaren die volgden waren voor het bestuur – en ook voor de leden – vol van onzekerheid over hoe nu verder.
De opgaven als ‘initiatiefbestuur’ konden door ieder bestuurslid voor zich nog krachtig worden ingevuld, voortbouwend op wat in ieders persoonlijke samenwerking met Rudolf Steiner was begonnen. Verschillen daarin verklaren niet de opgetreden verwijdering. Veel moeilijker was de voortzetting van de opgave als ‘esoterisch bestuur’, waar Rudolf Steiner over zijn eventuele opvolging geen aanwijzingen had gegeven en waar zich geen gezamenlijke werkbasis had kunnen vormen. Juist op dit gebied, waar het bij uitstek ging om de voortzetting van Rudolf Steiners kerstimpuls, zijn opgave in het geestesleven, openbaarden zich fundamentele verschillen van inzicht.
Die manifesteerden zich het sterkst tussen Marie Steiner en Ita Wegman. Marie Steiner die zich vooreerst wilde toeleggen op het verwerken en consolideren van het vele dat Rudolf Steiner aan inzichten had gebracht; Ita Wegman die de impuls van Rudolf Steiner en van de kerstbijeenkomst krachtig wilde voortzetten vertrouwend op diens blijvende inspiratie. Problematisch was, dat deze elk voor zich respectabele zienswijzen niet binnen het bestuur konden worden besproken en tot verzoening gebracht, maar dat ze steeds verder escaleerden. Bestuursleden handelden naar eigen inzicht en tegen elkaar in, gezamenlijke bestuursvergaderingen en andere gelegenheden om elkaar te vinden werden zeldzamer. In het bestuur ontstond tweespalt. Albert Steffen en Guenther Wachsmuth steunden Marie Steiner in haar opvattingen tegenover Ita Wegman. Elisabeth Vreede probeerde daarin lang een neutrale en verbindende positie te behouden, maar haar opvattingen brachten haar uiteindelijk aan de kant van Ita Wegman.
De bestuursleden hadden – hoe moeilijk ook – een oplossing moeten blijven zoeken in hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de geestelijke wereld. Het bestuur had vanuit de leden daarin moeten worden bijgestaan. In plaats daarvan werden tegenstellingen op de spits gedreven door aanhangers in de vereniging die daarbij hun eigen agenda hadden. Er ontstonden kampen rond het bestuur.
Deze situatie, en met name de partijvorming en de verbreiding van desinformatie daaromheen, culmineerde in besluiten van de algemene vergadering. Een eerste waarbij in 1934 Ita Wegman en Elisabeth Vreede van deelname in bestuursbesluiten werden uitgesloten. Vervolgens het besluit waarbij beiden in 1935 uit hun bestuursfuncties werden ontheven en daarmee ook uit hun functies als leider van hun respectievelijke secties van de Hogeschool voor Geesteswetenschap. Deel drie van de biografie over Ita Wegman van Emmanuel Zeylmans van Emmichoven en de daarin als aanhangsels te vinden smaad- en verweerschriften, geven inzicht in het drama en de onmacht in dit proces.
Onrecht opheffen
Met het besluit van de ledenvergadering op 14 april 1935 is dat wat thuishoorde in het domein van het geestesleven, Rudolf Steiners vrije daad tot vorming van zijn bestuur, ten diepste binnengehaald in het rechtsleven; een ernstige misstap. Besef voor dit onrecht en voor de ernst daarvan drong in de vergadering niet door. Het moedige betoog van Ludwig Graf Polzer-Hoditz, jarenlang vriend en vertrouweling van Rudolf Steiner, dat als Wegman en Vreede zouden worden uitgeschakeld, Rudolf Steiner niet meer zou spreken, vond geen gehoor. [4] Wie de misstap wel inzagen waren Vreede en Wegman zelf. Elisabeth Vreede schreef op 30 maart 1935 aan Karl Ballmer, die haar wees op de waarschijnlijkheid dat zij in een rechtsprocedure haar gelijk zou kunnen halen: ‘... dat langs juridische weg juist voor het geestesleven niet bijzonder veel te bereiken valt. Geestelijke helderheid te verbreiden lijkt mij waar het het meest op aan komt.’ [5] Ita Wegman schreef aan Johannes Stein op 22 april 1935: ‘Dat, wat Rudolf Steiner iemand als opgave heeft gegeven, kan door een algemene ledenvergadering niet worden weggenomen.’ [6]
Het is in feite deze ongeoorloofde inbreuk vanuit het rechtsleven in het geestdomein, die een vrije verhouding tot Rudolf Steiners kerstimpuls nog steeds in de weg staat en die we moeten wegnemen. Daarvoor moeten we vanuit het fundament van het rechtsleven een daad van erkenning stellen, niet in algemene termen, maar in de vorm van een concreet besluit door het orgaan van de leden, de algemene vergadering, het orgaan dat destijds in het rechtsleven verantwoordelijkheid voor deze misstap nam. Een nieuwe daad waarmee de kerstimpuls van Rudolf Steiner wordt bevrijd uit zijn verknoping met een domein dat het hare niet is.
Als we het zo opvatten, valt daarmee ook de interventie van onze voorzitter, in de algemene ledenvergadering in april 2017 op zijn plaats. Hij heeft ons daarmee wakker geschud. Weliswaar mede vanuit een juridisch motief, maar dat kan ons des te meer doen inzien dat een juridisch correcte besluitvorming over deze rehabilitatie nodig is om de misstap van onze eerdere inbreuk in het geestesleven op te heffen. Als we dat nu doorzien en dat besef meenemen in het besluit tot rehabilitatie, is een jaar uitstel een jaar winst geweest.
Het is tot op zekere hoogte te begrijpen dat – veelal nieuwere – leden met de antroposofie vooruit willen en zich afvragen waar dit terugzien voor nodig is. We moeten daarbij echter de woorden van Rudolf Steiner serieus nemen, waarin hij als spirituele wet benadrukte dat alleen dan vruchtbare ontwikkelingen in het geestesleven mogelijk zijn, als die op terechte manier voortbouwen op het verleden. In die zin mogen we hopen dat de geestelijke impuls van de Kerstbijeenkomst vrijer kan stromen, dat antroposofie krachtiger spiritueel werkzaam kan zijn, als met de rehabilitatie van Elisabeth Vreede en Ita Wegman het onrecht van 1935 is doorzien en opgeheven.
Juist in het perspectief van de kerstbijeenkomst – en de 100-jarige viering daarvan in 2023 – is het zo belangrijk dat erkenning van het onrecht van 1935 er nu komt. Dat leden elkaar in de komende algemene vergadering in Dornach, vanuit wellicht heel verschillende motieven, kunnen vinden in een motie die er in de kern om zal gaan, het door deze vergadering op 14 april 1935 genomen besluit tot ontslag van Ita Wegman en Elisabeth Vreede uit het bestuur van de Algemene Antroposofische Vereniging op te heffen.
Een motie tot rehabilitatie waarvan het van cruciale betekenis is, dat die uit een initiatief van leden, vanuit de basis van de vereniging, is voortgekomen. Hoe bevrijdend zou het vervolgens zijn, als de Vorstand (het bestuur, red.) op deze daad wil aansluiten vanuit de erkenning, dat hij het orgaan representeert dat in 1935 met zijn opstelling de Generalversammlung in haar misstap sterkte, en daarvoor nu de morele verantwoording neemt. 22 tot 25 maart 2018 worden betekenisvolle dagen voor de antroposofie.
1 Die Weihnachtstagung zur Begründung der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft 1923-1924 (GA 260), deels vertaald in De antroposofische beweging II.
2 Esoterische Betrachtungen Karmischer Zusammenhänge VI (GA 240), vertaald in Karmaonderzoek 4.
3 J.E. Zeylmans van Emmichoven, Wer war Ita Wegman, Eine Dokumentation. Band 3 – Kämpfe und Konflikte 1924 bis 1943.
4 Anhang 7 in noot 3: Ludwig Graf Polzer-Hoditz: Rede zur Generalversammlung der Anthroposophischen Gesellschaft 1935.
5 Brief van Elisabeth Vreede aan Karl Ballmer, 30 maart 1925, zie Peter Selg, Elisabeth Vreede 1879-1943, blz. 184-185.
6 Brief van Ita Wegman aan Walter Johannes Stein, 22 april 1935, in noot 3, blz. 126.
Dit artikel is verschenen in Motief 219 van februari 2018