Vereniging: bevragen en bewegen?
05 oktober, 2018
Sinds mijn aandeel in het initiatief tot rehabilitatie van Ita Wegman en Elisabeth Vreede beweegt mij intens de vraag: hoe nu verder, met wat dat initiatief aan positieve energie heeft vrijgemaakt? Ik sluit mijn ogen niet voor wat de algemene vergadering in Dornach op 23, 24 en 25 maart aan tegenstellingen ontketende. Echter, op wrevel gedijt geen antroposofische beweging. Is het niet des te hoopgevender dat leden elkaar juist in die vergadering, vanuit de meest uiteenlopende motieven, eensgezind wisten te vinden in dit rehabilitatie-initiatief? Ligt daarin een (michaëlische) aansporing om met diezelfde constructieve wil elkaar te vinden in de verwerkelijking van de impulsen uit 1923 van Rudolf Steiner? Hoe brengt het ons in gesprek en welke vormen vinden we om daarmee verder te komen?
Tekst: Aart Klein
We kunnen nog nauwelijks bevatten hoe uniek het verenigingsconcept is waartoe Rudolf Steiner met de Weihnachtstagung 1923 het initiatief nam, een verenigingsconcept dat de aardse en karmische opgaven van leden verbindt met een individuele innerlijke scholingsweg en met het tot ontwikkeling brengen van een eigentijdse geesteswetenschap. Een concept waarvan het bouwen aan een geestelijk fundament in de harten van de leden, het vestigen van een Hogeschool voor Geesteswetenschap en het vormen van een esoterisch bestuur onder Rudolf Steiners leiding de pijlers vormden, en dat ver in de toekomst reikt.
Het immense vertrouwen dat Rudolf Steiner in ons stelde hebben we in alle geledingen van de vereniging beschaamd met de gebeurtenissen die culmineerden in het afzetten van bestuursleden en het uitzetten van leden uit de vereniging in 1935. Inmiddels zijn die gebeurtenissen door de algemene ledenvergadering als misstappen erkend en zijn de betreffende besluiten in formele zin in maart dit jaar opgeheven: de uitzetting van leden in 1948, het afzetten van de bestuursleden Ita Wegman en Elisabeth Vreede. Daarmee is het verleden niet uitgewist, maar er zijn belemmeringen naar de toekomst weggenomen. De bron van de Kerstbijeenkomst kan weer vrijer stromen, er openen zich wegen om met elkaar en met hernieuwde kracht de bedoelingen van Rudolf Steiner op te pakken. Met name het initiatief tot rehabilitatie van Elisabeth Vreede en Ita Wegman en alles daar omheen heeft in de vereniging veel in een positieve beweging gebracht.
Zou het mogelijk zijn vanuit die impuls ook verder te komen in het overwinnen van fundamentele kwesties die ons als vereniging verdeeld houden? Dat begint bij openheid, vragen oproepen, in beweging komen, gezichtspunten losmaken, elkaar sterken in ons vermogen tot oordeelsvorming. In die zin beoogt dit artikel niet een recept, maar een aansporing om wakker, vanuit onze uiteenlopende posities als leden, te participeren in onze gezamenlijke opgaven voor de antroposofie, de beweging en de vereniging.
De wereld wacht op ons
Aan de basis ligt voor velen de vraag: kan Rudolf Steiners impuls van de Kerstbijeenkomst 1923 überhaupt nog worden opgepakt en verwezenlijkt? Is die niet achterhaald door de tijd, en onmogelijk geworden door het sterven van Rudolf Steiner en door de verwikkelingen nadien? Daar staat tegenover: biedt het concept van Rudolf Steiner niet het enig denkbare perspectief voor de toekomst van aarde en mensheid? Is het nu juist zaak er op te vertrouwen dat de individualiteiten van Rudolf Steiner en de pioniers van de antroposofie rondom hem zich er mee verbinden, daar waar we willend vanuit dat concept op weg zijn?
De antroposofie beschikt over een unieke, maar daarmee ook verplichtende sleutel naar de toekomst. De schepping is er dringend aan toe dat we die gebruiken; beseffen wij voldoende hoe de geestelijke wereld om ons heen, elementenwezens en hiërarchieën daarop wachten? We mogen niet met onszelf bezig blijven.
Maar om als vereniging onze vleugels naar de toekomst uit te slaan is wel helderheid vereist aangaande gezonde en motiverende interne verhoudingen. Wat dat betreft lijken drie majeure vraagstukken om een gezamenlijke visie te vragen: de positie van de actief betrokken leden, de positie van – en de interactie met – het bestuur (de Vorstand) in Dornach, en het vraagstuk van de constitutie.
Representeren leden de vereniging?
Over wat Rudolf Steiners bedoelingen waren met de verhoudingen binnen de vereniging en de beweging spreken diens brieven uit 1924, gericht aan de leden en gepubliceerd in het Mededelingenblad van de Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft, klare taal. [1]
Zoals met name zijn brief van 10 februari 1924. Daar introduceert Rudolf Steiner het begrip tätig sein wollende Mitglieder, actief betrokken leden. Hij beschrijft hoe bij hun naar buiten treden voor deze actieve leden als vanzelf een viertal plichten ontstaat, die hij als volgt omschrijft: ‘Zo iemand moet inzicht hebben in de algemene geestelijke situatie van de mensen in de huidige tijd. Hij moet een duidelijk beeld hebben van de taak van de antroposofie. Hij zal, zoveel als hem dat maar mogelijk is, in verbinding moeten blijven met de andere actieve leden van de vereniging. En bij zo iemand zal in de verste verte niet de gedachte moeten opkomen: Het raakt mij niet als de antroposofie of haar vertegenwoordigers door tegenstanders in een vals daglicht gesteld of zelfs belasterd worden.’ [2]
Hier worden de actief betrokken leden aangesproken in alle lagen binnen de vereniging, die antroposofie eigentijds en gezamenlijk in de wereld willen realiseren: representanten van de Antroposofische Vereniging.
Vallen in die vier ‘plichten’ niet anno 2018 uiterst actuele uitgangspunten te herkennen? Ze markeren de grondslagen voor initiatief door actief betrokken leden. Ze definiëren onze verantwoordelijkheid als leden bij de besluitvorming binnen de vereniging. Immers, als in een algemene ledenvergadering de aanwezige leden zich bovengenoemde vier plichten ten volle bewust zijn en daarnaar oordelen en handelen, representeren ze daarmee dan niet alle leden, de gehele vereniging? Ook al vormen ze maar een fractie van het totaal en ook al komen ze voor het merendeel uit de omgeving van Dornach? Het sterken van actieve leden in bewustzijn voor deze vier plichten lijkt daarom onze vereniging meer te passen, dan het bedenken van ingewikkelde en ontoereikende constructies om alle leden wereldwijd in de democratische besluitvorming mee te nemen. Als individueel lid innerlijk in beweging komen op weg naar waarlijk representant zijn, daar komt het in onze vereniging toch op aan?
Wederkerigheid van vragen en helpen
In diezelfde brief verwoordt Rudolf Steiner ook opvattingen over de opgave van het bestuur. Aansluitend op de hiervoor genoemde vier ‘plichten’ voor de actief betrokken leden vervolgt hij: ‘Het bestuur dat bij de Kerstbijeenkomst is gevormd, vat zijn taak zo op dat het wat hiermee uitgesproken is, binnen de vereniging wil helpen verwerkelijken. En het kan niet anders dan alle leden die zich actief willen inzetten, verzoeken dit streven daadwerkelijk te steunen. Alleen daardoor kan bereikt worden dat de vereniging tegenover de gezamenlijke leden en daarmee ook tegenover de wereld, gestand kan doen wat zij belooft.’ Uit deze taakopvatting spreekt wederkerigheid tussen de opgaven van het bestuur – in casu de toenmalig door Rudolf Steiner gevormde esoterische Vorstand – en de opgaven (‘plichten’) van de actieve leden.
Nodigt dit er niet toe uit het vormen van een esoterisch bestuur in Dornach vanuit al de geledingen van de vereniging met grote kracht te bevorderen? Een bestuur, dat vanuit verantwoordelijkheid naar de geestelijke wereld de inhoudelijke stroming verzorgt tussen beweging, hogeschool en vereniging, en dat vanuit die verantwoordelijkheid de voornoemde opgave kan en wil vervullen?
In Motief van februari 2018 [3] is ingegaan op de betekenis van de vorming van een esoterisch bestuur door Rudolf Steiner in 1923. Vraagt het feit dat daaraan niet meer door Rudolf Steiner in zijn aardse hoedanigheid van voorzitter invulling wordt gegeven, en dat achtereenvolgende besturen zijn bedoelingen wat dat betreft niet expliciet hebben opgepakt, nu om een echo vanuit de leden: een opgave om als actieve leden – bottom-up – het bestuur in Dornach in de positie te brengen waarin het zich als esoterisch bestuur kan waarmaken? Een zoekend willen vanuit de leden om aan te sluiten bij de kerstimpuls van Rudolf Steiner?
Dat gaat om de verwachtingen die we als leden het bestuur tegemoet dragen, maar ook om de ruimte die we het bestuur geven – de ruimte waarin geestesleven kan bloeien. Dat houdt een opdracht in waaraan alleen een bestuur kan beantwoorden dat zich naar eigen geestelijk inzicht mag vormen. Wijst dat in de richting waarin bestuursleden niet in functie worden gesteld door de leden, maar waarin zij die functie gewetensvol op zich nemen in persoonlijke en gezamenlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de geestelijke wereld? Bevestigd door een vorm van erkenning door de ledenvergadering? Instrumenten van het rechtsleven, zoals democratisch gekozen bestuurssamenstelling en beïnvloeding door middel van moties, brengen zo’n esoterisch bestuur niet dichterbij.
Natuurlijk moet het bestuur ook instaan voor het ‘beheren’ van de vereniging. Dat kan het om zich heen organiseren en zich daarin laten bijstaan, zoals dat nu ook gebeurt. Is echter de spirituele opgave zich als esoterisch bestuur te ontwikkelen en te manifesteren niet de specifieke prioriteit van het bestuur (de Vorstand) zelve? Moeten we het bestuur tijd en ruimte geven om daarin te groeien, om wegen te vinden zich toenemend vanuit de wereld van de geest en de gestorvenen te laten inspireren en daarin voor de leden transparant te zijn en draagvlak te vinden? Uiteindelijk heeft alleen een oprecht esoterisch bestuur gezag om antroposofie in de vereniging en in de wereld te representeren.
Een dienend rechtsleven?
Veel van wat zich momenteel afspeelt rond het centrale bestuur en zijn beleid in Dornach betreft de rechtsverhoudingen in de vereniging. Een hardnekkig verschilpunt vormt daarbij het zogenoemde constitutievraagstuk: de verwarrende manier waarop uitvoering is gegeven aan de verenigings-rechtelijke formalisering van de op de Kerstbijeenkomst 1923 gestichte algemene Anthroposophische Gesellschaft en van de door Rudolf Steiner daaraan ten grondslag gelegde ideële Prinzipien. De juridische stappen die nodig waren om deze vereniging in te schrijven in het handelsregister en deze in de gewenste samenhang te brengen met op dat moment relevante antroposofische instituties, heeft Rudolf Steiner deels zelf nog aangegeven, maar door zijn ziekbed en zijn spoedige overlijden zijn die grotendeels door anderen afgemaakt. Onduidelijkheden ontstonden aangaande de formulering van de voor de inschrijving vereiste statuten, de inbedding daarin van de Prinzipien, de rechtsopvolging van de in dit proces figurerende rechtspersonen, en bovenal de vraag of de leden zoals die in de Kerstbijeenkomst 1923 waren gerepresenteerd ook rechtens in de elkaar opvolgende statutaire transities waren meegenomen. Je kunt daar, op grond van onderzoek naar de wording van de statuten, nog steeds vraagtekens bij zetten. Maar kun je het ook omdraaien?
Voor Rudolf Steiner ging het bij de vorming van de Anthroposophische Gesellschaft tijdens de Kerstbijeenkomst 1923 om het basisbestand van leden, de Grundstock van hen die aanwezig waren en die door hen werden vertegenwoordigd. Daarvan spreken de artikelen 1 en 2 van de Prinzipien. De vereniging is niet een statuut, maar een gemeenschap van mensen met wie Rudolf Steiner zijn karma verbond, mensen die zich in hun hart met de ideële grondsteen van de vereniging willen verbinden.
Moeten we, in plaats van ons te bekommeren of vereniging en leden met alle constitutionele mutaties nog wel bij elkaar zijn gebleven, niet constateren: daar waar deze leden zijn, daar is de vereniging? Sinds we als leden zijn verbonden in wat nu als AAG statutair is ingeschreven, is daar de vereniging?
Het bestuur heeft de statuten van die AAG in 2014 naar beste weten en kunnen in een vorm gebracht waarbij verenigingsrechtelijke omissies uit het verleden zijn rechtgetrokken. Als we die constitutionele historie nu achter ons laten met de constatering dat wij – opvolgers van de Grundstock van 1923 – als leden zijn verenigd in de Allgemeine Anthroposophische Gesellschaft zoals die volgens de statuten van 2014 rechtmatig bestaat, statuten die de Prinzipien van 1923 omvatten, hebben we daarmee dan een eenduidig vertrekpunt naar de toekomst?
Het statutaire vertrekpunt waarin we vervolgens vooruitkijkend die inhoudelijke verbeteringen moeten aanbrengen, die onder andere resulteren uit een gezamenlijke bezinning op de positie van de leden en van het bestuur in hun onderlinge verhoudingen? En ook het vertrekpunt voor het in orde brengen van de fundamentele congruentie van deze formele statuten met Rudolf Steiners Prinzipien, zoals dit bijvoorbeeld aan de orde wordt gesteld in een recente beschouwing van Martin Basfeld en Tatiana Garcia-Cuerva? [4]
Sociale driegeleding kan daarin een richtsnoer zijn, opdat enerzijds in die statuten de ruimte wordt gevrijwaard waarin geestesleven kan bloeien, en opdat anderzijds democratische besluitvorming vruchtbaar functioneert daar waar die binnen het domein van het rechtsleven op zijn plaats is. Dit alles, opdat de statuten (de constitutie) hun juiste betekenis krijgen, hun dienende betekenis binnen het verenigingsleven. Niet de betekenis van dwingende formuleringen waarop we elkaar (dogmatisch) aanspreken en bestrijden, maar die van een voortdurende poging tot volgen van de gemeenschapsverhoudingen waartoe we met elkaar komen, als leden onderweg naar het perspectief dat de Prinzipien ons bieden.
Verbonden aan Rudolf Steiner
Rudolf Steiners kerstimpuls is niet een dogmatisch concept, maar een levende bron. Waartoe moet ons ingespannen bezig zijn met antroposofische inhouden en initiatieven leiden, als deze impuls van Rudolf Steiner ons niet beweegt als opgave naar de toekomst? Ons vandaag de dag laten inspireren door deze daad van Rudolf Steiner betekent een omkering: niet focussen op herstel van de kerstimpuls als bedoeling uit 1923, resulterend in botsende opinies over hoe dat verleden precies moet worden uitgelegd.
Maar ons die kerstimpuls voor ogen stellen als een opgave voor de toekomst, waar al werkende aan te bewegen en te vervolmaken valt. Alleen als we met de impulsen van Rudolf Steiner zo omgaan, kunnen we elkaar met zijn en onze inzichten verrijken; alleen op die manier zal deze kerstimpuls ook aan komende generaties een hoopvol en verbindend perspectief bieden. Rudolf Steiners kerstimpuls van 1923 vanuit de toekomst laten werken, zo moet die bedoeld zijn geweest. Een levend en inspirerend perspectief, niet af, maar open voor hoe de werkelijkheid zich ontwikkelt en voor wat ons onderweg aan inspiraties ten deel valt. Een open perspectief, open voor bijstand vanuit geestelijke regionen, open en herkenbaar voor wie antroposofie zoekt, open uitkomend voor de blijvende verbondenheid van de naam van Rudolf Steiner aan zijn impuls.
In onze voorgangers Ita Wegman en Elisabeth Vreede herkennen we inspirerende voorbeelden hoe je daar wakker, consequent en moedig in kunt staan.
1 Rudolf Steiner, Die Konstitution der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft (GA 260a), ook verkrijgbaar als ‘Einzelausgabe’: Briefe an die Mitglieder 1924
2 Rudolf Steiner, De antroposofische beweging II. Toekomstimpulsen. Vertaling uit: Die Konstitution der Allgemeinen Anthroposophischen Gesellschaft (GA 260a)
3 Aart Klein: In het perspectief van de Kerstbijeenkomst 1923. Rehabilitatie van Elisabeth Vreede en Ita Wegman. Motief 219, februari 2018
4 Martin Basfeld en Tatiana Garcia-Cuerva: Gesellschaftsgestaltung und Karma. In Ein Nachrichtenblatt, 18 maart 2018
Dit artikel is verschenen in Motief 226 van oktober 2018